zaterdag 2 januari 2021

Wat de Bijbel zegt over de schepping

De schepping, een wonderlijk verhaal dat door veel mensen (ook christenen) vaak gezien word als een verhaal dat figuurlijk of maar gedeeltelijk letterlijk genomen moet worden.
Ook breken de geleerden en theologen het hoofd over deze geschiedenis in Genesis 1.

Allereerst moeten wij ons realiseren dat God Mozes de opdracht heeft gegeven om deze geschiedenis op papier te zetten, duidelijk leesbaar voor iedereen die lezen kon (dit konden vrijwel alle joodse mannen).
Duidelijk zonder er ingewikkelde theorieën op na te houden of ingewikkelde uitleggen te geven.
Met andere woorden, zoals het er staat zo is het ook gebeurt.

Ik neem u mee door de schriften die aantonen dat velen van ons de woorden wel goed lazen maar er een eigen theologische draai aan gaven waardoor het wonder van de schepping schade heeft geleden.

Om onderscheid te maken tussen mijn toelichtingen en de schriften zijn de teksten vanuit de schriften cursief weergegeven. 

Genesis 1

1 In den beginne schiep God den hemel en de aarde.

Te eerste moeten wij ons bewust zijn dat in de scheppinggeschiedenis er drie woorden gebruikt worden die in onze vertalingen vaak door hetzelfde woord vertaald worden.
Zo Is het oorspronkelijke woord wat hier met "schiep" vertaald wordt בָּרָא die vertaald kan worden als: scheppen, creëren, Schepper, mest, neerhouwen, afsnijden, uitsnijden.
Dit woord komt tijdens de schepping alleen terug als er sprake is van het scheppen van levende zielen (wezens) van dieren en mensen.

Nu wij even stilstaan bij het eerste vers ziet u dat er een punt en geen komma staat, dit betekend dat wij niet in één adem vers twee moeten lezen maar stil moeten staan bij de schepping van Hemel en aarde.
In de schriften word duidelijk dat er drie hemelen zijn, Paulus schrijft in de tweede korintebrief hoofdstuk 12 vers 2;

2 Korintiërs 12

2 Ik ken een mens in Christus, voor veertien jaren (of het geschied zij in het lichaam, weet ik niet, of buiten het lichaam, weet ik niet, God weet het), dat de zodanige opgetrokken is geweest tot in den derden hemel; 3 En ik ken een zodanig mens (of het in het lichaam, of buiten het lichaam geschied zij, weet ik niet, God weet het), 4 Dat hij opgetrokken is geweest in het paradijs, en gehoord heeft onuitsprekelijke woorden, die het een mens niet geoorloofd is te spreken.

Om even een onderscheid te maken moeten wij weten welke hemel hier in eerste instantie bedoeld is.

Er zijn drie hemelen:
1. De eerste hemel is de dampkring en de wolken (over wiens schepping wij later lezen).
2. De tweede hemel is de kosmos waarin de zon maan en sterren staan (ook deze schepping staat verderop in Genesis te lezen).
3. De derde hemel, (zo blijkt uit de beschrijving van paulus en andere profeten) is de plaats waar God Zijn woning heeft en waar het paradijs zich volgens paulus zich nu bevindt.

De Hemel die in Genesis 1 vers 1 geschapen is, is dus de derde hemel waarin God Zijn woning heeft.

Zo gaan we door naar de aarde.
Aarde is een woord dat in het Hebreeuws אֶרֶץ is en dat vertaalt kan worden met: Aarde, land, grond, stof der aarde.
Aangezien er verschillende vertalingen voor het woord aarde gebruikt kunnen worden zullen wij net als bij de bovenstaande hemelen moeten kijken waar het hierbij om gaat.

De schepping van de aarde waarop wij lopen (de grond onder onze voeten) komen wij pas in vers 9 en 10 tegen.
Hieruit kunnen wij opmaken dat het hier over de schepping van onze planeet gaat. 
PS; nergens in de Bijbel (hoewel dit door tegenstanders vaak gezegd word) staat dat de aarde plat is. 

Dan is er vaak nog een discussie over het feit dat deze schepping wel of niet in de eerste dag heeft plaatsgevonden.
Vele theologen hebben er pagina's aan gewijd om met vele theorieën Genesis 1:1 tot en met Genesis 1:4 in de eerste dag te betrekken.
Maar in Genesis 1 vers 4 en 5 lezen wij duidelijk dat God hier de (aardse) tijd schept en insteld.


4 En God zag het licht, dat het goed was; en God maakte scheiding tussen het licht en tussen de duisternis. 
5 En God noemde het licht dag, en de duisternis noemde Hij nacht. Toen was het avond geweest, en het was morgen geweest, de eerste dag.

De tijd zoals wij die kennen is geschapen en begonnen in Genesis 1 vers 5.
Het begon toen God het ritme schiep tussen licht en duisternis bij het invallen van de eerste duisternis, de eerste avond dus.
Hieruit kunnen wij lezen dat de gebeurtenissen vanaf Genesis 1 vers 1 tot en met vers 5 buiten de geschapen aardse tijdsrekening hebben plaatsgevonden.
Petrus zegt hierover: 

2 Petrus 3

8 Maar laat vooral dit u niet ontgaan, geliefden, dat één dag bij de Heere is als duizend jaar en duizend jaar als één dag.

Petrus spreekt hier duidelijk uit dat er in Gods hemel geen tijd bestaat maar dat God leeft in de eeuwigheid.
Tijd is dus alleen iets wat op aarde bestaat.

Nu gaan we kijken naar vers twee.
Hierbij kijken wij ook naar stukken in de Bijbel waaruit blijkt dat de kennis van de schepping van hemel en aarde van de mensen uit het oude en het nieuwe testament groter was dan de kennis waarover we nu beschikken.
  

Genesis 1:2
 2 De aarde nu was woest en ledig, en duisternis was op den afgrond; en de Geest Gods zweefde op de wateren.

De woorden “nu was” is in het Hebreeuws הָיָה
De mogelijke vertalingen van dit woord zijn:
zijn, worden, gebeuren, geschieden, bestaan, uitvallen, vergezellen, plaatsvinden, rijzen, verschijn.

Dit Hebreeuwse woord הָיָה word in de bijbel verschillend vertaald maar het slaat altijd op een gebeurtenis die of op dat moment gebeurd of nog te gebeuren staat.
In de verleden tijd word dit woord nooit gebruikt.
Dit betekend dat het “woest en ledig” zijn van de aarde op een moment gebeurd is na de schepping van hemel en aarde.

Het is tegen de natuur van de schepper dat de aarde woest en ledig in duisternis gehuld geschapen is omdat de schepper zelf het licht is.
Als wij God goed kennen weten wij dat als God iets creëert, God het in één keer goed en volmaakt maakt.
Dit onderstreept Jesaja als hij zegt:

Jesaja 45

18 Want alzo zegt de HEERE, Die de hemelen geschapen heeft, Die God, Die de aarde geformeerd, en Die ze gemaakt heeft; Hij heeft ze bevestigd, Hij heeft ze niet geschapen, dat zij ledig zijn zou, maar heeft ze geformeerd, opdat men daarin wonen zou: Ik ben de HEERE, en niemand meer.


Waarom was/werd de aarde nu woest en ledig?
Daarvoor moet je diep in de Bijbel spitten wil je iets van de “wereld die toen was” Genesis 1 vers 1 te weten komen.

2 Petrus 3 ver 4 t/m 7.

En zeggen: Waar is de belofte Zijner toekomst? Want van dien dag, dat de vaders ontslapen zijn, blijven alle dingen alzo gelijk van het begin der schepping. 
Want willens is dit hun onbekend, dat door het woord Gods de hemelen van over lang geweest zijn, en de aarde uit het water en in het water bestaande;
Door welke de wereld, die toen was, met het water van den zondvloed bedekt zijnde, vergaan is.
Maar de hemelen, die nu zijn, en de aarde, zijn door hetzelfde woord als een schat weggelegd, en worden ten vure bewaard tegen den dag des oordeels, en der verderving der goddeloze mensen.

Let wel op dat deze uitspraak niet verward moet worden met de tekst uit 2 Petrus 2 vers 5:
En de oude wereld niet heeft gespaard, maar Noach, den prediker der gerechtigheid, zijn achttal bewaard heeft, als Hij den zondvloed over de wereld der goddelozen heeft gebracht;

Petrus herhaald hier niet hetgeen wat hij eerder heeft gezegd maar heeft het in 2 Petrus 3 over een andere gebeurtenis met de aarde.
Hij verhaalt hier een gebeurtenis waarvan hij zegt dat het de (vaders) mensen onbekend was.
De geschiedenis van Noach en de zondvoed was zowel bij de Joden alsook bij alle andere volkeren meer dan bekend.

Deze gebeurtenis die hij nu openbaard verhaald van het vergaan van de hemel en de aarde door middel van het water.
Hier wordt gesproken over het vergaan van de dampkring, de sterrenhemel en de droge aarde (de grond).
Wij weten allemaal dat deze dingen niet in Noachs tijd vergaan zijn.

Je zult je afvragen wat er gebeurd moet zijn na de schepping met de aarde dat hij woest en ledig werd.

Hiervoor zul je moeten kijken wat er over de satan en zijn val word gezegd.

Jesaja 14 vers 12 t/m 17;

Hoe zijt gij uit den hemel gevallen, o morgenster, gij zoon des dageraads! hoe zijt gij ter aarde nedergehouwen, gij, die de heidenen krenktet!
En zeidet in uw hart: Ik zal ten hemel opklimmen, ik zal mijn troon boven de sterren Gods verhogen; en ik zal mij zetten op den berg der samenkomst aan de zijden van het noorden.
Ik zal boven de hoogten der wolken klimmen, ik zal den Allerhoogste gelijk worden.
Ja, in de hel zult gij nedergestoten worden, aan de zijden van den kuil!
Die u zien zullen, zullen u aanschouwen, zij zullen op u letten, en zeggen: Is dat die man, die de aarde beroerde, die de koninkrijken deed beven?
Die de wereld als een woestijn stelde, en derzelver steden verstoorde, die zijn gevangenen niet liet los gaan naar huis toe?

En in Ezechiël 28: vers 11 t/m 19 staat;

Wijders geschiedde des Heeren woord tot mij, zeggende:
Mensenkind! hef een klaaglied op over den koning van Tyrus, en zeg tot hem: Zo zegt de Heere Heere: Gij verzegelaar der som, vol van wijsheid en volmaakt in schoonheid!
Gij waart in Eden, Gods hof; alle kostelijk gesteente was uw deksel, sardisstenen, topazen en diamanten, turkooizen, sardonixstenen en jaspisstenen, saffieren, robijnen, en smaragden, en goud; het werk uwer trommelen en uwer pijpen was bij u; ten dage als gij geschapen werdt, waren zij bereid.
Gij waart een gezalfde, overdekkende cherub; en Ik had u alzo gezet; gij waart op Gods heiligen berg; gij wandeldet in het midden der vurige stenen.
Gij waart volkomen in uw wegen, van den dag af, dat gij geschapen zijt, totdat er ongerechtigheid in u gevonden is.
Door de veelheid uws koophandels hebben zij het midden van u met geweld vervuld, en gij hebt gezondigd; daarom zal Ik u ontheiligen van Gods berg, en zal u, gij overdekkende cherub! verdoen uit het midden der vurige stenen!
Uw hart verheft zich over uw schoonheid; gij hebt uw wijsheid bedorven, vanwege uw glans; Ik heb u op de aarde henengeworpen, Ik heb u voor het aangezicht der koningen gesteld, om op u te zien.
Vanwege de veelheid uwer ongerechtigheden, door het onrecht uws koophandels, hebt gij uw heiligdommen ontheiligd; daarom heb Ik een vuur uit het midden van u doen voortkomen, dat u heeft verteerd, en Ik heb u gemaakt tot as op de aarde, voor de ogen van al degenen, die u zien.
Allen, die u kennen onder de volken, zijn over u ontzet; gij zijt een grote schrik geworden, en zult er niet meer zijn tot in eeuwigheid.

Het gaat hier om de “morgenster” ook wel bekent als satan of duivel.
u zoals we het hier lezen de overdekkende cherub (de opperste engel die het gezag over de aarde had) van de aarde geweest die zo mooi was dat het Eden (Gods hof) genoemd werd.
Hij was op Gods heiligen berg en wandelde tussen de vurige stenen.
Dus wij zien hier in fragmenten het verhaal van de "voorwereld" waar de aarde paradijselijk was en die geregeerd werd door een engel die zetelde op Gods berg tussen vurige stenen.

Zijn ontrouw en val heeft een reactie van God opgeroepen en Hij heeft een vuur uit het midden (van de aarde) doen opkomen en heeft de wereld, die toen was, met het water van den zondvloed (niet die uit de dagen van Noach, want daar bleven zeeën, dampkring en bomen bewaard) bedekt.
Deze straf van God (het vuur en het water) is zo heftig geweest dat na wat later blijkt de dampkring en sterrehemel totaal verdwenen was.

Dat wij in of na ons scheppingsverhaal nooit van deze berg gehoord hebben maakt ons duidelijk dat onze schepping pas heeft plaatsgevonden nadat de aarde woest en ledig is geworden.

(Toch zien wij hier weer dat de oude volkeren meer kennis over de oude wereld hadden dan wij in onze tijd, hoewel de verhalen een eigen leven zijn gaan leiden.
De Grieken spraken ook over een berg van de goden)

Hierin zien wij weer Gods natuur te voorschijn komen die nooit laat varen hetgeen wat Zijn hand begon en net als in de tijd van Noach een nieuw begin gemaakt.

Daarom spreekt Petrus;
Maar de hemelen, die nu zijn, en de aarde, zijn door hetzelfde woord als een schat weggelegd, en worden ten vure bewaard tegen den dag des oordeels, en der verderving der goddeloze mensen.

Er zijn genoeg vragen die deze fragmenten uit de Bijbel niet beantwoorden.
Wij noemen er een paar.

1. Hoelang heeft dit geduurd?
Dat is niet in onze tijdsrekening te meten, dus we weten dat niet.

2. waren er mensen zoals wij die kennen in deze "voorwereld"?
Dat weten wij niet zeker, Jesaja heeft het wel over steden maar niet over het type inwoners.

3. Waren er dinosaurussen op de aarde?
Grote kans van wel, maar daar staat niets van in de schriften.
Wij weten wel dat er in het oude testament en apocriefe boeken (binnen onze schepping) wel gesproken word over dieren die wij nu niet meer kennen. 


Richten wij ons nu op vers 3.

3 En God zeide: Daar zij licht! en daar werd licht.

Dit blijkt een hemels (goddelijk) licht geweest te zijn aangezien er nog geen zon, maan of sterren waren die hun licht op aarde konden laten schijnen.
Als wij nu weer op het Hebreeuwse woord הָיָה letten met de mogelijke vertalingen:
zijn, worden, gebeuren, geschieden, bestaan, uitvallen, vergezellen, plaatsvinden, rijzen of verschijn letten zien wij dat het dit licht in zijn bestaan werd geroepen.
Aangezien hier het woord  בָּרָא (uit Genesis 1 vers 1) niet gebruikt wordt geeft aan dat hier niet iets geschapen wordt dat tot dan toe nog niet bestaan heeft, maar dat iets dat bestaat wordt opgeroepen om een functie te vervullen.

Toen God het licht van de zon, maan en sterren over de aarde liet schijnen is dit licht (zonder lichtbron) niet meer gezien.
Een bekende theoloog filosofeerde dat God op dat moment  de lichtgolven geschapen had.
Enig bewijs uit de schriften kon hij helaas niet geven.    


Door naar Genesis 1 vers 4.

 4 En God zag het licht, dat het goed was; en God maakte scheiding tussen het licht en tussen de duisternis.

Hier gaat God een scheiding maken die daarvoor niet geweest is.
Of er voor deze periode het licht en de duistenis er gezamelijk konden zijn is Bijbels gezien niet te zeggen, maar deze scheiding zorgde ervoor dat het of licht of duister zou zijn, zoals we verder kunnen lezen  

Door naar Genesis 1 vers 5.

5 En God noemde het licht dag, en de duisternis noemde Hij nacht. Toen was het avond geweest, en het was morgen geweest, de eerste dag.

Toen er scheiding gemaakt was tussen licht en duisternis schiep God de dagen en nachten, de aardse tijdrekening die wij nu nog kennen.
Deze tijdrekening begon met het vallen van de eerste avond, gevolgd door de eerste nacht waarna de eerste dag aanbrak.
Let wel: het was nog geen licht die door zon, maan of sterren gegeven werd.

Door naar Genesis 1 vers 6, 7 en 8.

6 En God zeide: Daar zij een uitspansel in het midden der wateren; en dat make scheiding tussen wateren en wateren! 
7 En God maakte dat uitspansel, en maakte scheiding tussen de wateren, die onder het uitspansel zijn, en tussen de wateren, die boven het uitspansel zijn. En het was alzo. 
8 En God noemde het uitspansel hemel. Toen was het avond geweest, en het was morgen geweest, de tweede dag.

Hier scheid God de wateren.
De wateren die op de aarde liggen worden gescheiden van de wateren die boven de aarde liggen (de wolken).
Daartussen ligt het uitspansel (de lucht of de dampkring).
Deze schepping noemt God hemel die zoals ik in het begin al noemde de eerste hemel is die tot deze gebeurtenis nog niet bestond.
Na het scheppen van deze hemel valt opnieuw de duisternis in en maakt een einde aan de eerste dag.

We gaan door naar vers 9 en 10.

9 En God zeide: Dat de wateren van onder den hemel in een plaats vergaderd worden, en dat het droge gezien worde! En het was alzo. 
10 En God noemde het droge aarde, en de vergadering der wateren noemde Hij zeeën; en God zag, dat het goed was.

In vers 9 maakt God geen scheiding tussen aarde en water maar zegt dat het water (dat Zijn stem ook gehoorzamen moet)  zich te verzamelen en niet alle ruimte op de aarde meer te bedekken.

In vers 10 noemt God het droge aarde.
Je kunt hier spreken over de schepping van de aarde zoals wij die nu kennen.
In dit geval moeten wij het Hebreeuwse woord הָיָה vertalen met rijzen/verschijnen.
Dit is ook de aarde waarin God in de volgende versen Zijn wereld voor planten, dieren en mensen gaat scheppen.

Vers 11 t/m 13.

 11 En God zeide: Dat de aarde uitschiete grasscheutjes, kruid zaadzaaiende, vruchtbaar geboomte, dragende vrucht naar zijn aard, welks zaad daarin zij op de aarde! En het was alzo. 
12 En de aarde bracht voort grasscheutjes, kruid zaadzaaiende naar zijn aard, en vruchtdragend geboomte, welks zaad daarin was, naar zijn aard. En God zag, dat het goed was. 
13 Toen was het avond geweest, en het was morgen geweest, de derde dag. 

Hier is God bezig de aarde te vervullen met bomen, planten en grasvelden, die nog steeds verlicht worden door het hemelse licht.

Vers 14 t/m 19.

14 En God zeide: Dat er lichten zijn in het uitspansel des hemels, om scheiding te maken tussen den dag en tussen den nacht; en dat zij zijn tot tekenen en tot gezette tijden, en tot dagen en jaren! 
15 En dat zij zijn tot lichten in het uitspansel des hemels, om licht te geven op de aarde! En het was alzo. 
16 God dan maakte die twee grote lichten; dat grote licht tot heerschappij des daags, en dat kleine licht tot heerschappij des nachts; ook de sterren. 
17 En God stelde ze in het uitspansel des hemels, om licht te geven op de aarde. 
18 En om te heersen op den dag, en in den nacht, en om scheiding te maken tussen het licht en tussen de duisternis. En God zag, dat het goed was. 
19 Toen was het avond geweest, en het was morgen geweest, de vierde dag. 

Hier maakt God het uitspansel des hemels (de tweede hemel door ons de kosmos of de ruimte genoemd) en Hij maakt daar lichten in.
Het woord wat hier gebruikt wordt is עָשָׂה wat vertaald kan worden door:  doen, maken, fabriceren.
Wederom wordt hier het woord בָּרָא (uit Genesis 1 vers 1) niet gebruikt wat aangeeft dat de lichten worden samengesteld uit onderdelen vanuit de eerste schepping.

De zon om overdag te heersen en zijn licht in de wereld (de eerste hemel) te laten schijnen.
De maan en sterren om snachts op te lichten en tot teken te zijn van de seizoenen (dat je aan de stand van de maan en sterren kunt aflezen welk seizoen het is).
Van het hemelse licht dat tot deze gebeurtenis heeft geschenen hebben wij daarna in de Bijbel niets meer vernomen.  

Vers 20 t/m 23.

20 En God zeide: Dat de wateren overvloediglijk voortbrengen een gewemel van levende zielen; en het gevogelte vliege boven de aarde, in het uitspansel des hemels! 
21 En God schiep de grote walvissen, en alle levende wremelende ziel, welke de wateren overvloediglijk voortbrachten, naar haar aard; en alle gevleugeld gevogelte naar zijn aard. En God zag, dat het goed was. 
22 En God zegende ze, zeggende: Zijt vruchtbaar, en vermenigvuldigt, en vervult de wateren in de zeeën; en het gevogelte vermenigvuldige op de aarde! 
23 Toen was het avond geweest, en het was morgen geweest, de vijfde dag. 

God schept in deze verzen de eerste levende zielen in de zee en in de lucht.
Dieren met zielen maar zonder geest die een mens wel heeft.

Vers 24 t/m 31 

24 En God zeide: De aarde brenge levende zielen voort, naar haar aard, vee, en kruipend, en wild gedierte der aarde, naar zijn aard! En het was alzo. 25 En God maakte het wild gedierte der aarde naar zijn aard, en het vee naar zijn aard, en al het kruipend gedierte des aardbodems naar zijn aard. En God zag, dat het goed was. 26 En God zeide: Laat Ons mensen maken, naar Ons beeld, naar Onze gelijkenis; en dat zij heerschappij hebben over de vissen der zee, en over het gevogelte des hemels, en over het vee, en over de gehele aarde, en over al het kruipend gedierte, dat op de aarde kruipt. 27 En God schiep den mens naar Zijn beeld; naar het beeld van God schiep Hij hem; man en vrouw schiep Hij ze. 28 En God zegende hen, en God zeide tot hen: Weest vruchtbaar, en vermenigvuldigt, en vervult de aarde, en onderwerpt haar, en hebt heerschappij over de vissen der zee, en over het gevogelte des hemels, en over al het gedierte, dat op de aarde kruipt! 29 En God zeide: Ziet, Ik heb ulieden al het zaadzaaiende kruid gegeven, dat op de ganse aarde is, en alle geboomte, in hetwelk zaadzaaiende boomvrucht is; het zij u tot spijze! 30 Maar aan al het gedierte der aarde, en aan al het gevogelte des hemels, en aan al het kruipende gedierte op de aarde, waarin een levende ziel is, heb Ik al het groene kruid tot spijze gegeven. En het was alzo. 31 En God zag al wat Hij gemaakt had, en ziet, het was zeer goed. Toen was het avond geweest, en het was morgen geweest, de zesde dag.


Genesis 2

1 Alzo zijn volbracht de hemel en de aarde, en al hun heir. 2 Als nu God op den zevenden dag volbracht had Zijn werk, dat Hij gemaakt had, heeft Hij gerust op den zevenden dag van al Zijn werk, dat Hij gemaakt had. 3 En God heeft den zevenden dag gezegend, en dien geheiligd; omdat Hij op denzelven gerust heeft van al Zijn werk, hetwelk God geschapen had, om te volmaken. 4 Dit zijn de geboorten des hemels en der aarde, als zij geschapen werden; ten dage als de HEERE God de aarde en den hemel maakte. 5 En allen struik des velds, eer hij in de aarde was, en al het kruid des velds, eer het uitsproot; want de HEERE God had niet doen regenen op de aarde, en er was geen mens geweest, om den aardbodem te bouwen.

Wat moeten wij nu concluderen als wij Exodus 20 lezen?

11 Want in zes dagen heeft de HEERE den hemel en de aarde gemaakt, de zee en al wat daarin is, en Hij rustte ten zevenden dage; daarom zegende de HEERE den sabbatdag, en heiligde denzelven.

Heeft God de hemel en aarde in zes dagen gemaakt?
Ja, God heeft de hemel (de dampkring waarin wij leven) gemaakt, de aarde (de grond onder onze voeten waarop wij leven) en de zee (waarin de waterdieren leven).
Let op dat de tekst en al wat daarin is niet alleen betrekking heeft op de zee maar ook op de genoemde hemel en aarde.

Naschrift:
Iemand maakte ooit de opmerking dat de resten van Dinosaurussen, planten, dieren en bomen die we in de aarde vinden het gevolg is dat iemand de boel niet goed had opgeruimd.
Hij was het met mijn mening eens dat dit geen kwestie is van "de bloel niet goed opruimen" maar dat deze resten opzettelijk door ons gevonden konden worden als een waarschuwing wat er met een wereld kan gebeuren die tegen God in opstand komt.