zaterdag 20 januari 2018

Een Kijkje in de Hemel

Een kijkje in de Hemel.

U zult wel denken een kijkje in de Hemel?
Ja de Bijbel laat ons op verschillende plaatsen zien hoe het er in de Hemel aan toegaat.
Jammer is dat hier weinig over wordt gesproken, vaak onder het excuses dat het geen meerwaarde heeft voor je ziel.

Maar lieve broeders en zusters, alles wat in de Bijbel staat heeft waarde voor de ziel!
Als dit niet het geval zou zijn zou het niet in de Bijbel staan, met andere woorden alle teksten hebben een doel.
Als wij zouden beginnen met het schrappen of het overslaan van teksten is het einde zoek.

Ten eerste vragen wij ons af waar de hemel is.
In 2 Corintiërs 12 vers 2 verteld Paulus het volgende: “Ik ken een mens in Christus, voor veertien jaren (of het geschied zij in het lichaam, weet ik niet, of buiten het lichaam, weet ik niet, God weet het), dat de zodanige opgetrokken is geweest tot in den derden hemel”

Er wordt onderscheiding gemaakt over de Hemel of beter gezegd de Hemelen.
De eerste Hemel is de Dampkring die genoemd wordt in Genesis 1 vers 6 waar God zegt: “ Daar zij een uitspansel in het midden der wateren; en dat make scheiding tussen wateren en wateren! “

De tweede Hemel is het uitspansel waar zon maan en sterren zich bevinden, deze is te vinden in Genesis 1 vers 14 en 15 waar God zegt: “Dat er lichten zijn in het uitspansel des hemels, om scheiding te maken tussen den dag en tussen den nacht; en dat zij zijn tot tekenen en tot gezette tijden, en tot dagen en jaren!
En dat zij zijn tot lichten in het uitspansel des hemels, om licht te geven op de aarde! En het was alzo.”

De Derde Hemel is de plaats waar God woont en waar Paulus het over heeft.
Op de vraag of deze plaats ver in of achter het heelal is kunnen wij dit zeggen.

• Deze plaats is niet aan tijd of plaats gebonden.
• Deze plaats is niet zichtbaar voor de menselijke waarneming tenzij God dit wil.

Waarnemingen over de Hemel komen in de Bijbel vaker voor dan je denkt.
Neem bijvoorbeeld de droom van Jakob, de gezichten in het boek openbaringen maar ook van de profeten zie Jesaja 6 vanaf vers 1
De eerste plek waar wij iets lezen over besluiten in de hemel is bij de scheppingsgeschiedenis.
Hier wordt gesproken over de besluiten die God neemt en de scheppingswoorden die worden gesproken.

Hier spreekt God over Ons:
En God zeide: Laat Ons mensen maken, naar Ons beeld, naar Onze gelijkenis; en dat zij heerschappij hebben over de vissen der zee, en over het gevogelte des hemels, en over het vee, en over de gehele aarde, en over al het kruipend gedierte, dat op de aarde kruipt.

Over dat God het over Ons heeft zijn de volgende gedachten;

• Mogelijkheid 1 is dat Vader Zoon en Heilige Geest met elkaar spreken.
• Mogelijkheid 2 is dat God in zijn raad met de Engelen spreekt zoals in 1 koningen 22 vers 19 tm 22;

Hij sprak: Daarom hoor nu het woord des Heren: Ik zag den Heer zitten op zijnen troon, en al het heir des hemels rondom Hem staan, aan zijne rechter hand en linkerhand.

En de Heer sprak: Wie wil Achab overreden, dat hij optrekke en valle te Ramoth in Gilead? En de een zeide dit, de ander dat.
Toen ging een geest uit en trad voor den Heer, en sprak: Ik wil hem overreden.
En de Heer zeide tot hem: Waardoor? En hij sprak: Ik wil uitgaan en zal een valse geest zijn in den mond van al zijne profeten. En hij zeide: Gij zult hem overreden en zult het uitrichten; ga uit en doe alzo.

Deze werkwijze zien wij ook terug in het boek Job, Jesaja en het boek openbaring.
Dit is voldoende reden om mogelijkheid 1 te laten varen, ook omdat er in Job 38 vers 7 staat;
Toen de morgensterren te zamen vrolijk zongen, en al de kinderen Gods juichten.
Deze morgensterren, het heir des hemels en Gods kinderen in de nieuwe Bijbelvertaling worden ze ook de hemelbewoners genoemd, zijn de Engelen.
Wij weten dat God in de hemel omringt wordt door miljarden Engelen.

Uit de Bijbel weten wij een aantal dingen over de Engelen.
Om het eenvoudig te houden beperk ik het tot een aantal dingen.

• Engelen zijn dienende geesten die in de dienst van God staan.
• Engelen zijn geschapen wezens die buiten geest ook een (hemels) lichaam hebben die willekeurig zichtbaar en onzichtbaar voor ons kan zijn.
• Engelen zijn altijd van het manlijk geslacht, vrouwen en kinder Engelen komen in de Bijbel niet voor.
• Engelen beschikken over geweldige krachten zie 2 koningen 19 vers 35

Met deze Engelen houd God raadsvergadering in de Hemel.
Niet dat God als almachtige en alwetende raad of advies nodig zou hebben, maar Hij verkiest zo te werken.

Zo zien wij in de scheppingsgeschiedenis dat God zijn daden proclameerde onder het gehoor van de Engelen die daarna te zamen vrolijk zongen, en juichten.

Wel is duidelijk dat de Engelen zonder toestemming van God niets kunnen of mogen doen. ( En hij zeide: Gij zult hem overreden en zult het uitrichten; ga uit en doe alzo ).

De Engelen zijn ook geen zwijgende menigte of toehoorders die geen initiatief tonen.
Ik noem 2 voorbeelden.

1. De eerste is Mattheüs 13 vers 24 t/m 30

Hier komen wij Jezus tegen die verhaald hoe het kwaad in de wereld gekomen is en hoe de Engelen hierop reageerden.

De term Engelengeduld gaat hier niet op!
Zij blijken geen geduld te hebben in deze kwestie.
Gods eer is aangetast dus zij willen direct handelen!

“ En de dienstknechten zeiden tot hem: Wilt gij dan, dat wij heengaan en datzelve vergaderen?
Maar hij zeide: Neen, opdat gij, het onkruid vergaderende, ook mogelijk met hetzelve de tarwe niet uittrekt.”

Ziedaar!!

Het antwoord op de vraag (als er een god is) waarom maakt God geen eind aan de ellende in de wereld.

2. De tweede is in Daniël 4 vers 17 waarin staat : Deze zaak is in het besluit der wachters, en deze begeerte is in het woord der heiligen; opdat de levenden bekennen, dat de Allerhoogste heerschappij heeft over de koninkrijken der mensen, en geeft ze aan wien Hij wil, ja, zet daarover den laagste onder de mensen.

Ziehier een besluit niet voorgesteld of besloten door God maar door de Engelen, hoewel God hiervoor wel instemming gegeven heeft.

Nu weten de meeste mensen dat er “goede” en de “kwade” Engelen zijn.
De Goede Engelen zij die Engelen die voortdurend bij God zijn en alleen hem dienen.
De kwade Engelen (ook wel duivelen genoemd) zijn onder leiding van de satan van God afgevallen en vormen nu het rijk der duisternis.

Dan is er nog een derde groep van Engelen die we kunnen vinden in Genesis 6 vers 2.
Wat er van deze groep geworden is vinden wij terug in de brief van Judas vers 6 en 7.
Omdat deze groep geen kwaad meer kan doen laten wij deze voor wat het is en kijken wij alleen naar de twee eerste groepen.

Wij kunnen er niet omheen om even stil te staan bij de persoon van de satan.
Wie is hij?
De bijbel spreekt over een Engel die grote kracht en aanzien heeft gekregen toen hij geschapen werd.
In Jesaja 14 vers 12 t/m 17 spreekt de Bijbel van de satan en zijn aanhangers.
Over de satan wordt gezegd : Hoe zijt gij uit den hemel gevallen, o morgenster, gij zoon des dageraads! hoe zijt gij ter aarde nedergehouwen, gij, die de heidenen krenktet!
En zeidet in uw hart: Ik zal ten hemel opklimmen, ik zal mijn troon boven de sterren Gods
verhogen; en ik zal mij zetten op den berg der samenkomst aan de zijden van het noorden.
Ik zal boven de hoogten der wolken klimmen, ik zal den Allerhoogste gelijk worden.
Pure rebellie tegen de Allerhoogste God.

Tot verbazing van veel mensen komt de duivel of ook wel satan genoemd ook regelmatig in de Hemel bij God.
Dit komt het duidelijkst naar voren in het boek Job.
In Job 1 vers 6 komt de Bijbellezer als toeschouwer in een dag terecht waarin God met zijn Engelen zitting houd, er staat :

Er was nu een dag, als de kinderen Gods kwamen, om zich voor den HEERE te stellen, dat de satan ook in het midden van hen kwam.
Wat doet hij daar?
Daar kun je een boek vol van schrijven maar wat hij daar doet maakt Openbaring 12 vers 10 duidelijk waar staat :
En ik hoorde een grote stem, zeggende in den hemel: Nu is de zaligheid, en de kracht, en het koninkrijk geworden onzes Gods; en de macht van Zijn Christus; want de verklager onzer broederen, die hen verklaagde voor onzen God dag en nacht is nedergeworpen.
Hij staat Gods kinderen aan te klagen!
Iedere fout, iedere zonde komt hij voor God brengen, ook die van U en mij.
Let op hoe hij te werk gaat.
Toen zeide de HEERE tot den satan: Van waar komt gij? En de satan antwoordde den HEERE, en zeide: Van om te trekken op de aarde, en van die te doorwandelen.
De satan heeft zijn rijk op de aarde gevestigd en over ieder land zijn demonen gesteld.
Ieder land heeft een demon koning en demon volgelingen.
Hiervan vinden wij een voorbeeld terug in Daniël 10 vers 13 waarin Gabriël spreekt :
Doch de vorst des koninkrijks van Perzie stond tegenover Mij een en twintig dagen; en ziet, Michael, een van de eerste vorsten, kwam om Mij te helpen, en Ik werd aldaar gelaten bij de koningen van Perzie.

De satan heeft een inspectieronde gemaakt over de aarde en alle (demon) vorsten bezocht.
Bij deze inspectieronde heeft hij de rapporten ontvangen van alle mensen in ieder koninkrijk.
Deze brengt hij nu voor God om ze aan te klagen.

Maar dan stelt God een vraag :

En de HEERE zeide tot den satan: Hebt gij ook acht geslagen op Mijn knecht Job? Want niemand is op de aarde gelijk hij, een man oprecht en vroom, godvrezende en wijkende van het kwaad.
Wat blijkt?

Job staat niet in het zwartboek van de satan!
God stelt een vraag aan de satan:

En de HEERE zeide tot den satan: Hebt gij ook acht geslagen op Mijn knecht Job? Want niemand is op de aarde gelijk hij, een man oprecht en vroom, godvrezende en wijkende van het kwaad.

Tjonge jonge! Dat zou God van mij niet kunnen zeggen!
Wat een getuigenis, door God zelf nog wel!

Maar dan gaat de satan in de aanval.
Het is voor hem onverdraaglijk dat er ook maar één mens zalig zou worden, zeker omdat hij door
God voor het blok gezet wordt.

Let op deze aanval!

Het gaat niet alleen over de vroomheid van Job, er zit veel meer achter.
Zijn antwoord luid:
Toen antwoordde de satan den HEERE, en zeide: Is het om niet, dat Job God vreest?
Hebt Gij niet een betuining gemaakt voor hem, en voor zijn huis, en voor al wat hij heeft rondom?
Het werk zijner handen hebt Gij gezegend, en zijn vee is in menigte uitgebroken in den lande.
Maar toch strek nu Uw hand uit, en tast aan alles, wat hij heeft; zo hij U niet in Uw aangezicht zal zegenen?

De satan spreekt van een betuining om Job's huis en alles wat hij bezit.

Hij klaagt God aan dat hij Job beschermt heeft tegen de invloeden van de satan en zijn demonen.
Deze betuining heeft ook zijn bewakers.
Engelen van God (cherubim in de volksmond beschermengelen genoemd) waken over Job, zijn familie en zijn bezittingen.
En dat is voor de overste van deze aarde onverteerbaar.
Deze betuining staat op zijn grondgebied!
Let wel Adam en Eva zijn door God aangesteld als heersers en hoeders van de aarde.
Zo staat er in Genesis:

Zo nam de HEERE God den mens, en zette hem in den hof van Eden, om dien te bouwen, en dien te bewaren.
En God zegende hen, en God zeide tot hen: Weest vruchtbaar, en vermenigvuldigt, en vervult de aarde, en onderwerpt haar, en hebt heerschappij over de vissen der zee, en over het gevogelte des hemels, en over al het gedierte, dat op de aarde kruipt!
Toen zij Gods gebod overtraden stelden zijn zich “vrijwillig” onder het gezag van de satan.
Hiermee kreeg de satan de zeggenschap over de aarde “legaal” uit de hand van de mens.

Ik kan mij voorstellen dat U lezer moeite heeft met de bovenstaande bewering.
Maar als de Here Jezus verzocht werd in de woestijn gebeurde het volgende:
Wederom nam Hem de duivel mede op een zeer hogen berg, en toonde Hem al de koninkrijken der
wereld, en hun heerlijkheid;
En zeide tot Hem:
Al deze dingen zal ik U geven, indien Gij, nedervallende, mij zult aanbidden.
Buiten het feit om dat de satan alleen de heerlijkheid en niet de ellende van deze koninkrijken laat zien, spreekt de Here Jezus de zeggenschap over deze koninkrijken niet tegen.

De Here Jezus zegt alleen:

Ga weg, satan, want er staat geschreven: Den Heere, uw God, zult gij aanbidden, en Hem alleen dienen.
Job leeft volgens de satan in een soort beschermt paradijs waar geen mens recht op heeft en hij eist zijn recht op om over dat stukje aarde, over Job en zijn familie en bezittingen de heerschappij te hebben.

Bovendien zegt hij van Job zelf:

Maar toch strek nu Uw hand uit, en tast aan alles, wat hij heeft; zo hij U niet in Uw aangezicht zal zegenen? (dat is vervloeken)
En de HEERE zeide tot den satan: Zie, al wat hij heeft, zij in uw hand; alleen aan hem strek uw hand niet uit. En de satan ging uit van het aangezicht des HEEREN.

De rest is kennen we, de satan laat zijn volle woede los op Job.

Maar ondanks alles lukt zijn opzet niet en dan gebeurd het volgende:
Wederom was er een dag, als de kinderen Gods kwamen, om zich voor den HEERE te stellen, dat de satan ook in het midden van hen kwam, om zich voor den HEERE te stellen.
Toen zeide de HEERE tot den satan: Van waar komt gij? En de satan antwoordde den HEERE, en zeide: Van om te trekken op de aarde, en van die te doorwandelen.
En de HEERE zeide tot den satan: Hebt gij ook acht geslagen op Mijn knecht Job? Want niemand is op de aarde gelijk hij, een man, oprecht en vroom, godvrezende en wijkende van het kwaad; en hij houdt nog vast aan zijn oprechtigheid, hoewel gij Mij tegen hem opgehitst hebt, om hem te verslinden zonder oorzaak.

Let op wat de HEERE zegt!

hoewel gij Mij tegen hem opgehitst hebt, om hem te verslinden zonder oorzaak.
De HEERE zegt met zoveel woorden dat Hij Job deze rampen heeft toegezonden.
Dat is in principe ook zo omdat ook de satan niets kan uitrichten zonder toestemming van God.
De satan maakt listig gebruik van het feit dat God niet op zijn woord kan terugkeren in combinatie met de zonden die mensen (hebben) begaan.
Zo kan hij God ertoe zetten om Job te verslinden zonder oorzaak.

Is God dan machteloos?
NEE!!!

Het feit dat God rechtvaardig is en niet op zijn woord kan terugkeren wil niet zeggen dat Hij de macht over Hemel en aarde verloren heeft.
Zijn heilsplan is ons bekend.
De Zoon is mens geworden en heeft alles volbracht en heeft voor onze zonden betaald!
Nog één keer dwingt hij God een toestemming af om zijn aanval op Job in te mogen zetten.
Dit omdat de satan aan Job zelf niet heeft mogen komen, Job's lichaam stond nog onder de bescherming van God.

Satan zeide: Huid voor huid, en al wat iemand heeft, zal hij geven voor zijn leven.
Doch strek nu Uw hand uit, en tast zijn gebeente en zijn vlees aan; zo hij U niet in Uw aangezicht zal zegenen!
En de HEERE zeide tot den satan: Zie, hij zij in uw hand, doch verschoon zijn leven.

Zie dat God deze beproeving van Job beperkt, satan is niet de schepper van het leven dus krijgt in het geval van Job ook geen toestemming om Job te doden.

Toen ging de satan uit van het aangezicht des HEEREN, en sloeg Job met boze zweren, van zijn voetzool af tot zijn schedel toe.
En hij nam zich een potscherf, om zich daarmede te schrabben, en hij zat neder in het midden der as.

Als Job bezoek krijgt van zijn “vrienden” verteld hij dat zijn adem vreselijk stinkt, en hij zo door nachtmerries geplaagt wordt dat hij niet kan slapen.

Toen zeide zijn huisvrouw tot hem: Houdt gij nog vast aan uw oprechtigheid? Zegen God, en sterf.
Maar hij zeide tot haar: Gij spreekt als een der zottinnen spreekt; ja, zouden wij het goede van God ontvangen, en het kwade niet ontvangen? In dit alles zondigde Job met zijn lippen niet.

Je ziet hier wordt door de satan zelfs de vrouw en later de vrienden van Job misbruikt om Job aan het zondigen te krijgen.
En zoals wij nu weten is zijn plan niet gelukt!
Prijs de HEERE die de zijnen nooit loslaat!
Het einde van satan en zijn engelengevolg kunnen wij terugvinden in het boek openbaring.
En ik zag een engel afkomen uit den hemel, hebbende den sleutel des afgronds, en een grote keten in zijn hand;
En hij greep den draak, de oude slang, welke is de duivel en satanas, en bond hem duizend jaren;
En wierp hem in den afgrond, en sloot hem daarin, en verzegelde dien boven hem, opdat hij de volken niet meer verleiden zou, totdat de duizend jaren zouden geëindigd zijn. En daarna moet hij een kleinen tijd ontbonden worden.
En wanneer de duizend jaren zullen geëindigd zijn, zal de satanas uit zijn gevangenis ontbonden worden.
En hij zal uitgaan om de volken te verleiden, die in de vier hoeken der aarde zijn, den Gog en den Magog, om hen tevergaderen tot den krijg; welker getal is als het zand aan de zee.
En zij zijn opgekomen op de breedte der aarde, en omringden de legerplaats der heiligen, en de geliefde stad; en er kwam vuur neder van God uit den hemel, en heeft hen verslonden.
En de duivel, die hen verleidde, werd geworpen in den poel des vuurs en sulfers, alwaar het beest en de valse profeet zijn; en zij zullen gepijnigd worden dag en nacht in alle eeuwigheid.

vrijdag 19 januari 2018

Oordeelsdag


Oordeelsdag.

Soms droom ik van het laatste oordeel, waarin een elk tot God moet gaan, en zie verlosten zonder oordeel veilig achter Jezus staan.

Engelen droegen toen ze stierven hunne zielen naar omhoog, waar ze saam voor Jezus knielen en jubelen voor des HEEREN oog.

Hunne namen zijn gevonden in het heilig boek des Lams, hun levensboek die blijft gesloten, door Zijn bloed dragen zij de krans.

Maar dan geven zee en landen op Gods bevel hun doden weer, ook het dodenrijk verbreekt haar banden en allen staan dan voor de HEER.

Dan voltrekt voor ieders ogen t’ rechtvaardig oordeel, God neemt tijd, en een ieder wordt gewogen op de weegschaal der gerechtigheid.

Één voor één komen zij nader, bekleed met onvergankelijkheid, hun levensboeken die gaan open tot het oordeel in der eeuwigheid.

Alles wordt dan voorgelezen, hoorbaar voor een ieders oor, hun gedachten, woord en werken klinken dan de hemel door.

Ik zie ze in gedachten beven, de moordenaar, de humanist, een ieder die niet wilde weten hoe kostbaar Jezus offer is.

Ik zie ze in gedachten smeken, ach lees toch niet verder HEER!
Laat het maar, ik ben zo schuldig, werp mij alleen ter helle neer!

Het is te zwaar te moeten horen alles wat ik heb misdaan, in t’ geniep, en mijn gedachten, wat heb ik U aangedaan!

De HEER zegt dan, het moet gebeuren, het oordeel moet rechtvaardig zijn, IK zou niets kunnen verbergen ook al is het nog zo klein.

En zo worden zij geoordeeld, van oud tot jong, van groot tot klein, van de mensen van de schepping tot de laatste klaar zal zijn.

Ik zie de rij steeds korter worden en ik dan zie tot mijn schrik, dat ik nader tot de troon kom staan, en ik richt van schrik mijn blik, daar waar Jezus staat en allen die voor mijn zijn heengegaan.

Ik probeer te zien of in het boek dat in Zijn hand is, ook mijn naam geschreven is.
En ik wil er niet aan denken wat er gebeurt als ik mij vergis.

Vertwijfeld sta ik dan te kijken, en de rij schuift steeds maar weer, dichter naar de grote troon toe, steeds maar dichter naar de HEER.

En zie mensen gaan ter helle, daar het eeuwig oordeel in, waar ze eeuwig moeten boeten, spijt heeft nu geen enkele zin.

Ik ben verschrikt, ik ga steeds dichter naar de troon des HEEREN toe, roep tot Jezus HEERE red mij, och mijn HEERE hoor mij toe!

Jezus kijkt nu naar de zaligen, niet naar mij ik ben zo bang, dat ik zelf mijn straf moet dragen, en moet boeten eeuwig lang.

Met een schok word ik dan wakker en lig veilig in mijn bed, terwijl het angstzweet mij van t’ lijf druipt ga ik in een diep gebed.

En ik zal bidden en zal smeken tot de HEER mij t’ laat verstaan, tot ik het zeker mag weten, dat Jezus in mijn plaats zal staan.

woensdag 17 januari 2018

Wat zegt de Bijbel over de doodstraf.

Wat zegt de Bijbel over de doodstraf.

Veel mensen denken dat God de doodstraf heeft ingevoerd op het moment dat God zijn verbond met Noach sloot.

Dit lezen wij in Genesis 9:6

Wie des mensen bloed vergiet, zijn bloed zal door den mens vergoten worden; want God heeft den mens naar Zijn beeld gemaakt.

Een ding wordt hier over het hoofd gezien.

De eerste moordenaar op aarde, Kaïn oordeelde van zichzelf:

Genesis 4: 13 t/m 15

En Kaïn zeide tot den HEERE: Mijn misdaad is groter, dan dat zij vergeven worde.

Zie, Gij hebt mij heden verdreven van den aardbodem, en ik zal voor Uw aangezicht verborgen zijn; en ik zal zwervende en dolende zijn op de aarde, en het zal geschieden, dat al wie mij vindt, mij zal doodslaan.

Doch de HEERE zeide tot hem: Daarom, al wie Kaïn doodslaat, zal zevenvoudig gewroken worden! En de HEERE stelde een teken aan Kaïn; opdat hem niet versloeg al wie hem vond.

Kaïn gaf toe dat hij ten dode schuldig was en dat ieder het recht had om Abel te wreken.

God zegt hier echter met zoveel woorden dat geen mens het leven van een ander mens mag nemen.

God is de schepper van ons leven, Hij geeft het op Zijn tijd en neemt het op Zijn tijd.

Geen mens op aarde heeft het recht om het leven van een ander te beëindigen, zo geeft God aan Kaïn het Kaïnsteken.

In dat teken zegt God Ik ben de HEERE Ik zal het vergelden en niemand anders.

Twee dingen zijn dan onduidelijk en vaak verkeerd geïnterpreteerd.

In Genesis 9:6 staat;

Wie des mensen bloed vergiet, zijn bloed zal door den mens vergoten worden; want God heeft den mens naar Zijn beeld gemaakt.

En in Romeinen 13,4 staat over de overheid;    

Want zij is Gods dienares, u ten goede. Maar indien gij kwaad doet, zo vrees; want zij draagt het zwaard niet tevergeefs; want zij is Gods dienares, een wreekster tot straf dengene, die kwaad doet.

Lees goed wat er in Genesis 9:6 staat;

Wie des mensen bloed VERGIET, hier staat niet vergoten heeft zoals Kaïn maar VERGIET.

Dit is dus een woord dat zegt dat de dader(s) dit NU aan het doen zijn.

Dus als er in een school of plein mensen zijn die aan het schieten en moorden zijn zal de overheid geweld moeten gebruiken om deze mensen te stoppen.

Vaak is dan de enige mogelijkheid om deze mensen (terwijl zij nog bezig zijn met bloedvergieten) te stoppen door ze dood te schieten.

Hier sluit Romeinen 13,4 naadloos bij aan.

Maar indien gij kwaad doet, zo vrees; want zij draagt het zwaard niet tevergeefs.

Hier staat wie kwaad DOET, niet wie kwaad gedaan heeft, de grondtekst bevestigd dat ook.

Hier moet ook gelet worden op het woord zwaard: het oorspronkelijke woord is μάχαιρα wat in deze Bijbeltekst  zwaard of mes betekend.

Het zwaard uitdragen is een Bijbelse manier van spreken, het betekend weerbaar zijn.

Onze overheid moet dus weerbaar zijn om ons te beschermen tegen moordenaars.

Dat is niet het enige wat over het zwaard te zeggen is.

Het zwaard is tot aan de middeleeuwen nooit als een offensief wapen gebruikt.

Het was een wapen dat iedere krijgsman bij zich had en vaak ook persoonlijk eigendom.

Als offensief wapen (wapen voor de aanval) had men over het algemeen een ander wapen ter beschikking.

Voorbeelden zijn: rondas en beukelaar, schild en (werp)spies, de slinger, pijl en boog, lans en dergelijke.

Met deze wapens ging de krijgsman ten strijde en als het op lijfsbehoud aankwam kon hij terugvallen op zijn zwaard, zuiver defensief dus.

Zo zien wij dat God de overheid heeft aangesteld om ons te beschermen tegen kwaaddoeners maar zuiver defensief.

Hier een voorbeeld uit 2 Koningen 6.

Elísa leid een afdeling soldaten die het volk van Israël kwaad gedaan hebben en weer kwaad in de zin hadden in verblindheid naar Samaria.

En het geschiedde, als zij te Samaria gekomen waren, dat Elísa zeide: HEERE, open de ogen van dezen, dat zij zien! En de HEERE opende hun ogen, dat zij zagen; en ziet, zij waren in het midden van Samaria.

En de koning van Israël zeide tot Elísa, als hij hen zag: Zal ik hen slaan? Zal ik hen slaan, mijn vader?

Doch hij zeide: Gij zult hen niet slaan; zoudt gij ook slaan, die gij met uw zwaard en met uw boog gevangen hadt? Zet hun brood en water voor, dat zij eten en drinken, en tot hun heer trekken.

En hij bereidde hun een grote maaltijd, dat zij aten en dronken; daarna liet hij hen gaan, en zij trokken tot hun heer. Zo kwamen de benden der Syriërs niet meer in het land van Israël.

Zo laat God in zijn woord zien dat als de overheid kwaaddoeners gevangen heeft, zodanig dat ze geen kwaad meer kunnen doen het recht niet heeft om hun van het leven te beroven evenals Kaïn niet gedood mogen worden.

Zelfs de goddeloze koning Achab wist dit en kon niet anders dat handelen zoals Elísa dat aangaf.

Tot slot is er nog de vraag waarom er in het oude testament zoveel mensen ter dood gebracht werden.

Dit had vaak te maken met de Heiligheid van God en het heilig land Israël.

God had de opdracht gegeven dat zijn volk heilig moest leven in zijn land en voor zijn aangezicht.

Alle zonden die direct de heiligheid van God of van het land Israël aantastte moest worden weggedaan als waarschuwing en voorteken hoe het er in de toekomst zal toegaan als het laatste oordeel voor iedereen op de wereld zal aanbreken.

 

 

Wat de Bijbel zegt over zonden vergeven.

Wat de Bijbel zegt over zonden vergeven.

Zonden van je medemens vergeven.

Voor we hier over nadenken is het nodig ons te realiseren dat de farizeeën gelijk hadden toen zij met de gedachte zaten dat niemand zonden kon vergeven dan god alleen.

In de Bijbel zijn twee grondwoorden voor vergeving.
Het eerste grondwoord betekent vergeving zoals God dat kan en doet.
Dat betekent dat God niet alleen de zonden vergeeft (niet meer toornig is) maar zo vergeet dat ze nooit gepleegd zouden zijn.
Dit kan een mens nooit doen omdat de mens altijd blijft herinneren.

Het tweede grondwoord betekend alleen niet meer boos (toornig) zijn op de zondaar.
De herinnering wordt hier niet uitgewist en kan zo nu en dan weer de kop opsteken zodat diegene die vergeven heeft vaak een jarenlange strijd heeft om niet meer boos (toornig) te worden op zijn medemens.
Dit is de vergeving die wij als mensen kunnen schenken aan de medemens die tegen ons in de fout is gegaan.

Veel mensen zeggen dat het een christelijke deugd is om mensen te vergeven. Daarbij gaan sommigen zelfs zover dat ze er vanuit gaan dat je iedereen ongezien maar moet vergeven. Zij baseren deze gedachte op de uitspraak uit Matthéüs 18 vers 21 en 22.

21 Toen kwam Petrus tot Hem, en zeide: Heere! hoe menigmaal zal mijn broeder tegen mij zondigen, en ik hem vergeven! Tot zevenmaal? 22 Jezus zeide tot hem: Ik zeg u, niet tot zevenmaal, maar tot zeventigmaal zevenmaal.

De Bijbel leert ons echter dat het vergeven van zonden alleen kan gebeuren NADAT de zondaar om vergeving heeft GEVRAAGD.

Matthéüs 18 verteld hier het volgende over.

15 Maar indien uw broeder tegen u gezondigd heeft, ga heen en bestraf hem tussen u en hem alleen; indien hij u hoort, zo hebt gij uw broeder gewonnen.

Geef Uw broeder of zuster te kennen dat hij of zij een (zonde)schuld tegen U heeft. Het zou zo maar kunnen dat Uw broeder of zuster niet in de gaten heeft dat er een (zonde)schuld tegen U heeft. Maar zelfs als U denkt dat hij of zij dit wel (dondersgoed) moet weten, geeft Gods woord U aan dat het hem of haar moet worden aangezegd.

16 Maar indien hij u niet hoort, zo neem nog een of twee met u; opdat in den mond van twee of drie getuigen alle woord besta.

Vertel het een andere christen en laat deze Uw getuige zijn dat die gene die tegen U gezondigd heeft niet bereid is om zijn schuld te erkennen en vergeving te vragen voor het gene wat hij of zij U heeft aangedaan.

17 En indien hij denzelven geen gehoor geeft; zo zeg het de gemeente; en indien hij ook de gemeente geen gehoor geeft, zo zij hij u als de heiden en de tollenaar.

Breng het in ons geval bij de kerkenraad, deze moet nog een laatste poging doen om de zondaar tot inkeer te brengen en hem of haar te bewegen om vergeving te vragen.
Als de zondaar zich verhard moet de kerkenraad met gebruik van het formulier voor afscheiding van de gemeente, deze onverzetbare zondaar buiten de gemeente plaatsen.

18 Voorwaar zeg Ik u: Al wat gij op de aarde binden zult, zal in den hemel gebonden wezen; en al wat gij op de aarde ontbinden zult, zal in den hemel ontbonden wezen.

De schuldenaar moet goed weten dat er in een ander Bijbelgedeelte staat: Weest haastelijk welgezind jegens uw wederpartij, terwijl gij nog met hem op den weg zijt; opdat de wederpartij niet misschien u den rechter overlevere, en de rechter u den dienaar overlevere, en gij in de gevangenis geworpen wordt.

Dit betekend dat God eigenlijk zegt: Mij komt de wraak toe; Ik zal het vergelden, zegt de Heere. Indien de schuld niet vergeven is omdat deze niet vergeven KAN worden simpelweg omdat er geen vergeving is gevraagd zal God deze rekening met de zondaar vereffenen.

Als U veel last heeft van hetgeen wat U is aangedaan ondanks dat U alles heeft gedaan om Uw medemens te bewegen om met U in het reine te komen, leg Uw lasten dan maar op de schouders van Uw Heiland en wees ervan verlost.